Vier bevriende gezinnen gaven de opdracht om acht woonentiteiten te ontwerpen in de Gentse binnenstad. De gebouwen zijn ingeplant tussen het Prinsenhof en de Pluimstraat. Tussen de twee delen bevindt zich een gemeenschappelijke binnentuin die ongeveer de helft van de totale oppervlakte beslaat. Dit resulteert in een gevoel van openheid, hetgeen een rariteit is voor dit deel van Gent dat gekenmerkt wordt door een wirwar van kleine straatjes en steegjes.
Vermits de vroegere gebouwen op deze locatie vanuit historisch-architectonisch oogpunt weinig voorstelden, werden ze allemaal gesloopt met uitzondering van de vroegere paardenstallen aan de Pluimstraat. Hierin werd op het gelijkvloers een gemeenschappelijke bergruimte gecreëerd en op de verdieping bevindt zich de grootste unit van het project.
Het was geen sinecure voor de architect en de bouwheren om het project door de stedenbouwkundige carrousel te loodsen. De non-conformistische ideeën die het project kenmerken hebben menig wenkbrauw doen fronsen. Het is echter belangrijk dat architecten zich bij hun vormentaal en materiaalgebruik niet enkel laten leiden door esthetische overwegingen, enkel en alleen omdat ze het mooi vinden : ‘Als architect heb je een verantwoordelijkheid ten opzichte van de maatschappij. Elk gebouw maakt gedurende decennia of zelfs eeuwen deel uit van het straatbeeld waar iedereen dagelijks mee geconfronteerd wordt. Daarom moet je als architect conceptueel exact zijn. De architectonische beslissingen moeten voortvloeien uit de eigenheid van een bepaald project; alles moet zo evident mogelijk zijn’.
Voor dit project lagen vier essentiële aspecten – ‘echelons’ – aan de basis van de architectonische visie : de stad, de gemeenschap, het gezin en het individu. Hier rond werd alles opgebouwd. De verbondenheid met de stad komt in de eerste plaats tot uiting in de fysieke en visuele verbinding tussen de twee straten waar het woonproject gelegen is. Concreet wil dit zeggen dat door het wooncomplex een steeg loopt die de twee straten (Prinsenhof en de Pluimstraat) met elkaar verbindt. Een visuele verbinding is er steeds : de poort aan zowel het Prinsenhof als aan de Pluimstraat laten een doorkijk toe zodat je door het terrein heen kan kijken van de ene straat naar de andere. Of deze steeg ook een fysieke verbinding wordt voor de Gentenaren hangt af van de bewoners. Zij beslissen of de poorten open blijven, waardoor de steeg al dan niet als publieke doorgang kan gebruikt worden. Meestal zal dat omwille van de privacy niet het geval zijn en dat brengt ons bij het tweede echelon, het gezin. Elk gezin is gesteld op een minimum aan privacy en dat is in het Prinsenhof niet anders. Vandaar ook dat er een knik zit in de steeg die doorheen het wooncomplex loopt. Omwille van die knik blijft het doorzicht - de visuele verbinding – beperkt tot 30 cm zodat de acht gezinnen niet geplaagd worden door al te nieuwsgierige blikken van buitenaf.
In het project zelf werd een perfect evenwicht tussen het gezin en de gemeenschap (het tweede en derde echelon) nagestreefd. Het gevoel van samenhorigheid in het Prinsenhof wordt bijvoorbeeld ondersteund door de grote glazen lichtkokers die zowel vooraan als achteraan de verschillende verdiepingen en dus ook de woonentiteiten met elkaar verbinden. Ook de gemeenschappelijke berg- en tuinruimte, de stookruimte en de fietsenstalling op het gelijkvloers van de voormalige paardenstallen dragen daartoe bij. Het belangrijkste element met betrekking tot die verbondenheid tussen de verschillende gezinnen is ongetwijfeld de grote binnentuin waar elke woonentiteit op uitkijkt.
Vermits de tuin, een ontwerp van tuinarchitect Denis Dujardin, de volledige breedte van het Prinsenhof in beslag neemt kan elke bewoner genieten van de langst mogelijke perspectieven op de tuin. Die horizontaliteit en lineariteit wordt extra in de verf gezet door de lange, rechte waterstrook die de volledige tuin doorloopt. Natuurlijk mag dat gemeenschapsgevoel de eigenheid en de privacy van elk gezin niet in het gedrang brengen. Daarom werden er in de langgerekte binnentuin met behulp van de beplanting een aantal tuinkamers gecreëerd zodat elk gezin over een min of meer privaat terras en dito tuin beschikt. De eigenheid van het gezin werd eveneens gerespecteerd in de ruimte-indeling van de aparte woonentiteiten. Er zijn geen twee identieke units, elke unit is volledig anders. Wat natuurlijk niet wegneemt dat er een aantal constanten te onderscheiden zijn, die we als een rode draad bij elke woonentiteit terugvinden. Zo vormt de zitruimte in elke unit een eindruimte. De zitruimte kan met andere woord nooit gebruikt worden als doorgangszone naar een andere ruimte hetgeen uiteraard het intieme karakter van dit vertrek ten goede komt. In elke wooneniteit valt ook het contrast op tussen de intieme ruimtes die zich in de duistere vertrekken situeren en de eerder publieke ruimtes waar licht en openheid overheersen.
Met betrekking tot het materiaalgebruik geven vooral cederhout, reglitbeglazing en een donkere, rechtstaande plaveisteen de toon aan, niet omdat die materialen mooi zijn, wel omdat ze hier het best passen. De verticale reglitbeglazing is hier op zijn plaats om het evenwicht tussen het gemeenschapsgevoel en de privacy te realiseren. Bovendien vormen de reglitpanelen het ideale materiaal om de verticaliteit, die al sterk aanwezig is in dit deel van Gent, nog te benadrukken. Het summum van verticaliteit wordt bereikt in wat wij de ‘monade’ noemen, een raamloze ruimte helemaal bovenaan de lichtkoker, waarvan elke wand volledig is uitgevoerd in reglitpanelen. “De ideale plek voor het individu – het vierde echelon – om zich volledig af te zonderen van de andere bewoners en de maatschappij. De dramatiek hiervan wordt nog verhoogd doordat je in deze ruimte met potentieel een van de mooiste uitzichten op de Gentse binnenstad, niets ziet van wat er zich buiten die monade afspeelt. Je weet dat het uitzicht er is, maar je krijgt het niet te zien”. Het gebruik van cederhout werd ingegeven vanwege de plooibaarheid, de vervormbaarheid van het materiaal. Het is het resultaat van een zoektocht naar een materiaal dat zich kan aanpassen aan de omgeving en dat flexibel genoeg is om de hoge voorbouw, de lage achterbouw en de tuinmuur te beëindigen. Dat cederhout en de reglitbeglazing contrasteren sterk met de donkere plaveisteen die gebruikt werd in het losstaand volume aan het Prinsenhof.
De leegtebreuk werd omgezet in materiebreuk; waar nu deze zwarte doos staat was vroeger een open plek. Dat was een karakteristiek element voor het terrein dat gerespecteerd blijft, niet door dit gedeelte opnieuw onbebouwd te laten maar wel door er een bouwwerk neer te zetten dat zich autonoom, zwaar, ongepast en los gedraagt ten opzichte van de buurt en het project. De zwarte plaveisteen helpt om die materiebreuk tot stand te brengen. In dat zwarte volume werden enkele summiere gaten gesneden waarachter zich de intieme ruimtes bevinden. De plaats en de grootte van deze vensteropeningen werd volledig vanuit het interieur van de woonentiteiten bepaald. De beleving en de zichten van de bewoners staan centraal, niet het uitzicht van de gevel.
A group of families, Barons Sans Soucis they call themselves, commissioned us to design eight units in the historical part (Prinsenhof) of the city Ghent.
It was not easy to guide the project through the labyrinth of the approval proceedings at the municipal building department. The non-conformist opinions did not always meet with a positive response. At the start of the project’s there were four significant considerations : city, society, family and the individual. That is the project’s main theme.
The link with the city context is primarily expressed by the physical and the visual interconnection of the two streets between which the project is located. Specifically, this means that a passageway cuts through the residential complex joining the two streets (Prinsenhof and Pluimstraat). In addition, there is also the visual connection: the gates at both ends allow a view through the interior space between the two streets. Whether the passageway will also become a public connection for the people of Ghent, that depends on the residents. They will be the ones who will decide whether the gates will remain open or not and thereby allow the passageway to be used by the public at large.
In most cases, in order to maintain privacy, this will not occur which brings us to the second consideration – the family. Each family insists on maintaining a certain minimum level of privacy which is also true in Prinsenhof Street. That is also the reason why the passageway axis has a slight turn and consequently the view – the actual visual connection – is limited to a width 30 cm so that our eight families will not be unreasonably bothered by the prying views from the outside.
As part of the design, it was necessary to achieve a maximum balance between the family and the society (the second and third considerations). In Prinsenhof, the feeling of belonging is supported, for example, by the large spatial elements which in the front as well as in the rear connect the various floors and thereby also the apartment units. The same purpose, even though not so evident, is served by the common storage spaces, the boiler room and the bicycle storage room located on the ground floor at the site of the former stables.
The most important element connecting the individual families is undoubtedly the large patio garden into which all the units have a view. Since the garden (designed by landscape architect Denis Dujardin) takes up the entire width of the Prinsenhof site, each resident enjoys the widest possible garden views. This horizontal as well as the linear feature is further emphasized by the parallel, straight water band passing through the entire garden.
The feeling of belonging, of course, must not endanger the uniqueness or the privacy of each family. For that reason the “garden rooms” were created using vegetation growth within the interior garden so that each family would have a more or less private terrace, a garden. The self-realization of each family was also respected within the spatial divisions of the unique apartment units. No two are alike, each one is totally different. Within each apartment unit we can see a contrast between the intimate spaces located within the darker rooms and the more public spaces where light and openness predominate.
The used materials were selected not because of their individual aesthetic qualities but because they best express the concept. The vertical glass walls were selected in order to achieve a balance between the feeling of belonging and the feeling of privacy. In addition, the Copilit glass panel wall elements are the ideal material for emphasizing the strong verticality which is highly characteristic within this part of Ghent. Maximum verticality was achieved in the elements which we call “monada” (an enclosed space without windows, with translucent walls). The space is located at the top of the stairway block. Similarly as the stairway block, all the walls of the monada are made of glass panel wall elements. The ideal place for the individual – the fourth consideration – the possibility to be totally separated from the other residents and from society. The dramatic feature of this effect is further emphasized by the fact that within the space, with potentially one of the most beautiful views of the Ghent city center, you cannot see outside.
CREDITS
Status: 1993-1998
Team: Frank Delmulle, Luc Reyn, Veerle Godefroid, Debora Dooreman Van Thillo
Landschapsontwerp: Denis Dujardin
Fotografie: Nike Art Photo
Tekst: Rik Neven
PUBLICATIES
Vlaanderen Nieuwe Architectuur, 1997 / Jaarboek Architectuur Vlaanderen, 1998-1999, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap / Decors, 1999: 'De koningen van het Prinsenhof' / Goed wonen, 1999: 'Van het rationele tot het emotionele' / Wonen in meervoud: Groepswoningbouw in Vlaanderen 2000-2010 / Riant Wonen, 2001: 'Een hart voor de stad' / Dichter Wonen Voorbeeldenboek 2002, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap / de dag van de architectuur 13 okt 2002: 'Gent, Stad van kennis, cultuur en architectuur'